inschoppen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | schop in | schopte in | heb ingeschopt |
jij, je, u | schopt in | schopte in | hebt ingeschopt |
hij, zij, het | schopt in | schopte in | heeft ingeschopt |
wij | schoppen in | schopten in | hebben ingeschopt |
jullie | schoppen in | schopten in | hebben ingeschopt |
zij, ze | schoppen in | schopten in | hebben ingeschopt |
PresensBeta
Example presens sentences for Inschoppen with some of the pronouns.
- Ik schop in het doel tijdens de wedstrijd.
- Jij schopt in de bal met kracht.
- Hij/zij schopt in de lucht en raakt de vogel.
- Wij schoppen in de lege flessen op straat.
- Jullie schoppen in de zee om af te koelen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Inschoppen with some of the pronouns.
- Ik schopte in het doel tijdens de wedstrijd.
- Jij schopte de bal in met kracht.
- Hij/zij schopte in de lucht en raakte de vogel.
- Wij schopten in de lege flessen op straat.
- Jullie schopten in de zee om af te koelen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Inschoppen with some of the pronouns.
- Ik heb ingeschopt tijdens de wedstrijd.
- Jij hebt de bal ingeschopt met precisie.
- Hij/zij heeft de vogel ingeschopt met een harde trap.
- Wij hebben de lege flessen op straat ingeschopt.
- Jullie hebben in de zee ingeschopt om af te koelen.