belenden

Conjugations List of Belenden.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikbelendbelenddeheb belend
jij, je, ubelendtbelenddehebt belend
hij, zij, hetbelendtbelenddeheeft belend
wijbelendenbelenddenhebben belend
julliebelendenbelenddenhebben belend
zij, zebelendenbelenddenhebben belend

Presens
Beta

Example presens sentences for Belenden with some of the pronouns.

  • Ik belend
  • Jij belendt
  • Hij/Zij/Het belendt
  • Wij belenden
  • Jullie belenden
  • Zij belenden

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Belenden with some of the pronouns.

  • Ik belendde
  • Jij belendde
  • Hij/Zij/Het belendde
  • Wij belendden
  • Jullie belendden
  • Zij belendden

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Belenden with some of the pronouns.

  • Ik heb belend
  • Jij hebt belend
  • Hij/Zij/Het heeft belend
  • Wij hebben belend
  • Jullie hebben belend
  • Zij hebben belend