berouwen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | berouw | berouwde | heb berouwd |
jij, je, u | berouwt | berouwde | hebt berouwd |
hij, zij, het | berouwt | berouwde | heeft berouwd |
wij | berouwen | berouwden | hebben berouwd |
jullie | berouwen | berouwden | hebben berouwd |
zij, ze | berouwen | berouwden | hebben berouwd |
Presens
Example presens sentences for Berouwen with some of the pronouns.
- Ik berouw mijn beslissing.
- Jij berouwt je acties.
- Hij/Zij berouwt zijn/haar fouten.
- Wij berouwen onze keuzes.
- Zij berouwen hun gedrag.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Berouwen with some of the pronouns.
- Ik berouwde mijn keuze van gisteren.
- Jij berouwde je acties van vorige week.
- Hij/Zij berouwde zijn/haar besluit van vroeger.
- Wij berouwden onze fouten van vorig jaar.
- Zij berouwden hun gedrag van toen.
Perfectum
Example perfectum sentences for Berouwen with some of the pronouns.
- Ik heb berouwd over mijn houding.
- Jij hebt berouwd van je woorden.
- Hij/Zij heeft berouwd voor zijn/haar daden.
- Wij hebben berouwd over onze beslissingen.
- Zij hebben berouwd van hun gedrag.