bespeuren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | bespeur | bespeurde | heb bespeurd |
jij, je, u | bespeurt | bespeurde | hebt bespeurd |
hij, zij, het | bespeurt | bespeurde | heeft bespeurd |
wij | bespeuren | bespeurden | hebben bespeurd |
jullie | bespeuren | bespeurden | hebben bespeurd |
zij, ze | bespeuren | bespeurden | hebben bespeurd |
PresensBeta
Example presens sentences for Bespeuren with some of the pronouns.
- Ik bespeur een vleugje parfum in de lucht.
- Jij bespeurt een verandering in zijn gedrag.
- Hij bespeurt onraad en waarschuwt de anderen.
- Wij bespeuren een toename van interesse in deze cursus.
- Zij bespeuren geen enkel teken van leven in het verlaten huis.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Bespeuren with some of the pronouns.
- Ik bespeurde een glimlach op haar gezicht.
- Jij bespeurde twijfel in zijn stem.
- Hij bespeurde een hint van sarcasme in haar opmerkingen.
- Wij bespeurden een zekere terughoudendheid bij de gasten.
- Zij bespeurden een vleugje nostalgie in de oude foto's.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Bespeuren with some of the pronouns.
- Ik heb een vreemde geur bespeurd in de kamer.
- Jij hebt al snel de leugen bespeurd.
- Hij heeft verdachte activiteiten bespeurd in het gebouw.
- Wij hebben een sterke concurrentie bespeurd op de markt.
- Zij hebben geen spoor van bedrog bespeurd in zijn woorden.