bijeenleggen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | leg bijeen | legde bijeen | heb bijeengelegd |
jij, je, u | legt bijeen | legde bijeen | hebt bijeengelegd |
hij, zij, het | legt bijeen | legde bijeen | heeft bijeengelegd |
wij | leggen bijeen | legden bijeen | hebben bijeengelegd |
jullie | leggen bijeen | legden bijeen | hebben bijeengelegd |
zij, ze | leggen bijeen | legden bijeen | hebben bijeengelegd |
PresensBeta
Example presens sentences for Bijeenleggen with some of the pronouns.
- Ik leg bijeen voor de vergadering.
- Jij legt bijeen om te delen met anderen.
- Hij legt bijeen voor het goede doel.
- Zij legt bijeen om een feestje te organiseren.
- Wij leggen bijeen om een cadeau te kopen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Bijeenleggen with some of the pronouns.
- Ik legde bijeen voor het feest.
- Jij legde bijeen om te helpen.
- Hij legde bijeen voor de armen.
- Zij legde bijeen voor het goede doel.
- Wij legden bijeen om een project te financieren.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Bijeenleggen with some of the pronouns.
- Ik heb bijeengelegd voor het evenement.
- Jij hebt bijeengelegd voor de vakantie.
- Hij heeft bijeengelegd om zijn droomauto te kopen.
- Zij heeft bijeengelegd voor haar studie.
- Wij hebben bijeengelegd voor een gezamenlijk cadeau.