bijeentrommelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | trommel bijeen | trommelde bijeen | heb bijeengetrommeld |
jij, je, u | trommelt bijeen | trommelde bijeen | hebt bijeengetrommeld |
hij, zij, het | trommelt bijeen | trommelde bijeen | heeft bijeengetrommeld |
wij | trommelen bijeen | trommelden bijeen | hebben bijeengetrommeld |
jullie | trommelen bijeen | trommelden bijeen | hebben bijeengetrommeld |
zij, ze | trommelen bijeen | trommelden bijeen | hebben bijeengetrommeld |
Presens
Example presens sentences for Bijeentrommelen with some of the pronouns.
- Ik trommel de mensen bijeen voor de vergadering.
- Jij trommelt de collega's bijeen om het nieuws te delen.
- Hij trommelt zijn vrienden bijeen voor een feestje.
- Wij trommelen de vrijwilligers bijeen voor het evenement.
- Jullie trommelen de kinderen bijeen voor de voorstelling.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Bijeentrommelen with some of the pronouns.
- Ik trommelde de mensen bijeen voor de vergadering.
- Jij trommelde de collega's bijeen om het nieuws te delen.
- Hij trommelde zijn vrienden bijeen voor een feestje.
- Wij trommelden de vrijwilligers bijeen voor het evenement.
- Jullie trommelden de kinderen bijeen voor de voorstelling.
Perfectum
Example perfectum sentences for Bijeentrommelen with some of the pronouns.
- Ik heb de mensen bijeengtrommeld voor de vergadering.
- Jij hebt de collega's bijeengtrommeld om het nieuws te delen.
- Hij heeft zijn vrienden bijeengtrommeld voor een feestje.
- Wij hebben de vrijwilligers bijeengtrommeld voor het evenement.
- Jullie hebben de kinderen bijeengtrommeld voor de voorstelling.