bijplussen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | plus bij | pluste bij | heb bijgeplust |
jij, je, u | plust bij | pluste bij | hebt bijgeplust |
hij, zij, het | plust bij | pluste bij | heeft bijgeplust |
wij | plussen bij | plusten bij | hebben bijgeplust |
jullie | plussen bij | plusten bij | hebben bijgeplust |
zij, ze | plussen bij | plusten bij | hebben bijgeplust |
PresensBeta
Example presens sentences for Bijplussen with some of the pronouns.
- Ik plus bij.
- Jij/plust bij.
- Hij/Zij/Het plusst bij.
- Wij/Plussen bij.
- Jullie/Plussen bij.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Bijplussen with some of the pronouns.
- Ik pluste bij.
- Jij pluste bij.
- Hij/Zij/Het pluste bij.
- Wij plusten bij.
- Jullie plusten bij.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Bijplussen with some of the pronouns.
- Ik heb bijgeplust.
- Jij hebt bijgeplust.
- Hij/Zij/Het heeft bijgeplust.
- Wij hebben bijgeplust.
- Jullie hebben bijgeplust.