verdichten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | verdicht | verdichtte | heb verdicht |
jij, je, u | verdicht | verdichtte | hebt verdicht |
hij, zij, het | verdicht | verdichtte | heeft verdicht |
wij | verdichten | verdichtten | hebben verdicht |
jullie | verdichten | verdichtten | hebben verdicht |
zij, ze | verdichten | verdichtten | hebben verdicht |
PresensBeta
Example presens sentences for Verdichten with some of the pronouns.
- Ik verdicht
- Jij verdicht
- Hij/Zij/Het verdicht
- Wij verdichten
- Jullie verdichten
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Verdichten with some of the pronouns.
- Ik verdichtte
- Jij verdichtte
- Hij/Zij/Het verdichtte
- Wij verdichtten
- Jullie verdichtten
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Verdichten with some of the pronouns.
- Ik heb verdicht
- Jij hebt verdicht
- Hij/Zij/Het heeft verdicht
- Wij hebben verdicht
- Jullie hebben verdicht