concipiëren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | concipieer | concipieerde | heb geconcipieerd |
jij, je, u | concipieert | concipieerde | hebt geconcipieerd |
hij, zij, het | concipieert | concipieerde | heeft geconcipieerd |
wij | concipiëren | concipieerden | hebben geconcipieerd |
jullie | concipiëren | concipieerden | hebben geconcipieerd |
zij, ze | concipiëren | concipieerden | hebben geconcipieerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Concipiëren with some of the pronouns.
- Ik concipieer een nieuw idee.
- Jij concipieert een briljant plan.
- Hij/Zij concipieert een strategie voor succes.
- Wij concipiëren een innovatief project.
- Zij concipiëren een toekomstvisie.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Concipiëren with some of the pronouns.
- Vroeger concipieerde ik vaak nieuwe verhalen.
- Toen jij jong was, concipieerde je prachtige tekeningen.
- Elke dag concipieerde hij plannen om zijn doelen te bereiken.
- In die tijd concipieerden wij ambitieuze projecten.
- Als kind concipieerden zij grootse dromen voor de toekomst.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Concipiëren with some of the pronouns.
- Ik heb geconcipieerd hoe ik het probleem kan oplossen.
- Jij hebt een gedetailleerd plan geconcipieerd.
- Hij/Zij heeft een inspirerende speech geconcipieerd.
- Wij hebben een winnend concept geconcipieerd.
- Zij hebben een baanbrekend product geconcipieerd.