bijspelen

Conjugations List of Bijspelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikspeel bijspeelde bijheb bijgespeeld
jij, je, uspeelt bijspeelde bijhebt bijgespeeld
hij, zij, hetspeelt bijspeelde bijheeft bijgespeeld
wijspelen bijspeelden bijhebben bijgespeeld
julliespelen bijspeelden bijhebben bijgespeeld
zij, zespelen bijspeelden bijhebben bijgespeeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Bijspelen with some of the pronouns.

  • Ik speel bij in het theater.
  • Jij speelt bij tijdens de muziekles.
  • Hij speelt bij in het voetbalteam.
  • Zij speelt bij met haar studiegenoten.
  • Wij spelen bij op het feestje.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Bijspelen with some of the pronouns.

  • Ik speelde bij in het koor.
  • Jij speelde bij tijdens de repetitie.
  • Hij speelde bij in het ensemble.
  • Zij speelde bij met de harmonie.
  • Wij speelden bij op het festival.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Bijspelen with some of the pronouns.

  • Ik heb bijgespeeld op het toneelstuk.
  • Jij hebt bijgespeeld in het orkest.
  • Hij heeft bijgespeeld met de band.
  • Zij heeft bijgespeeld in de film.
  • Wij hebben bijgespeeld tijdens de voorstelling.