binnenfietsen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | fiets binnen | fietste binnen | heb binnengefietst |
jij, je, u | fietst binnen | fietste binnen | hebt binnengefietst |
hij, zij, het | fietst binnen | fietste binnen | heeft binnengefietst |
wij | fietsen binnen | fietsten binnen | hebben binnengefietst |
jullie | fietsen binnen | fietsten binnen | hebben binnengefietst |
zij, ze | fietsen binnen | fietsten binnen | hebben binnengefietst |
Presens
Example presens sentences for Binnenfietsen with some of the pronouns.
- Ik fiets naar binnen.
- Jij fietst naar binnen.
- Hij fietst naar binnen.
- Zij fietst naar binnen.
- Wij fietsen naar binnen.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Binnenfietsen with some of the pronouns.
- Ik fietste naar binnen.
- Jij fietste naar binnen.
- Hij fietste naar binnen.
- Zij fietste naar binnen.
- Wij fietsten naar binnen.
Perfectum
Example perfectum sentences for Binnenfietsen with some of the pronouns.
- Ik ben naar binnen gefietst.
- Jij bent naar binnen gefietst.
- Hij is naar binnen gefietst.
- Zij is naar binnen gefietst.
- Wij zijn naar binnen gefietst.