bitteren

Conjugations List of Bitteren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikbitterbitterdeheb gebitterd
jij, je, ubittertbitterdehebt gebitterd
hij, zij, hetbittertbitterdeheeft gebitterd
wijbitterenbitterdenhebben gebitterd
julliebitterenbitterdenhebben gebitterd
zij, zebitterenbitterdenhebben gebitterd

Presens
Beta

Example presens sentences for Bitteren with some of the pronouns.

  • Ik bitter.
  • Jij bittert.
  • Hij/Zij/Het bittert.
  • Wij/jullie/zij bitteren.
  • De studenten bitteren over de hoge studiekosten.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Bitteren with some of the pronouns.

  • Ik bitterde.
  • Jij bitterde.
  • Hij/Zij/Het bitterde.
  • Wij/jullie/zij bitterden.
  • Vroeger bitterde ik veel om kleine dingen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Bitteren with some of the pronouns.

  • Ik heb gebitterd.
  • Jij hebt gebitterd.
  • Hij/Zij/Het heeft gebitterd.
  • Wij/jullie/zij hebben gebitterd.
  • De patiĆ«nten hebben bittere medicijnen ingenomen.