kliederen

Conjugations List of Kliederen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikkliederkliederdeheb gekliederd
jij, je, ukliedertkliederdehebt gekliederd
hij, zij, hetkliedertkliederdeheeft gekliederd
wijkliederenkliederdenhebben gekliederd
julliekliederenkliederdenhebben gekliederd
zij, zekliederenkliederdenhebben gekliederd

Presens
Beta

Example presens sentences for Kliederen with some of the pronouns.

  • Ik klieder in mijn schetsboek.
  • Jij kliedert met verf op het doek.
  • Hij kliedert graag met eten tijdens het eten.
  • Zij kliederen met waterverf op papier.
  • We kliederen vaak in de keuken tijdens het koken.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Kliederen with some of the pronouns.

  • Ik kliederde altijd in mijn schetsboek.
  • Jij kliederde vroeger met verf op het doek.
  • Hij kliederde altijd met eten tijdens het eten.
  • Zij kliederden met waterverf op papier toen ze jong waren.
  • We kliederden regelmatig in de keuken tijdens het koken.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Kliederen with some of the pronouns.

  • Ik heb gekliederd op mijn notitieblok.
  • Jij hebt met verf gekliederd op het canvas.
  • Hij heeft met eten gekliederd tijdens het avondeten.
  • Zij hebben met waterverf gekliederd op het schilderij.
  • We hebben vaak in de keuken gekliederd tijdens het bakken.