bloesemen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | bloesem | bloesemde | heb gebloesemd |
jij, je, u | bloesemt | bloesemde | hebt gebloesemd |
hij, zij, het | bloesemt | bloesemde | heeft gebloesemd |
wij | bloesemen | bloesemden | hebben gebloesemd |
jullie | bloesemen | bloesemden | hebben gebloesemd |
zij, ze | bloesemen | bloesemden | hebben gebloesemd |
Presens
Example presens sentences for Bloesemen with some of the pronouns.
- De bloemen bloeien prachtig in de lente.
- Ik bloesem een nieuwe traditie uit tot leven.
- Wij bloesemen in harmonie met de natuur.
- Jullie bloesemen op als de zon weer schijnt.
- Zij bloesemen op tot ware kunstenaars.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Bloesemen with some of the pronouns.
- De bloemen bloeiden prachtig in de lente.
- Ik bloesemde een nieuwe traditie tot leven.
- Wij bloesemden in harmonie met de natuur.
- Jullie bloeiden op toen de zon weer ging schijnen.
- Zij bloeiden op en werden ware kunstenaars.
Perfectum
Example perfectum sentences for Bloesemen with some of the pronouns.
- De bloemen hebben prachtig gebloeid in de lente.
- Ik heb een nieuwe traditie tot leven gebloesemd.
- Wij hebben in harmonie met de natuur gebloesemd.
- Jullie hebben opgebloeid toen de zon weer ging schijnen.
- Zij hebben zich ontwikkeld tot ware kunstenaars.