bottelen

Conjugations List of Bottelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikbottelbotteldeheb gebotteld
jij, je, ubotteltbotteldehebt gebotteld
hij, zij, hetbotteltbotteldeheeft gebotteld
wijbottelenbotteldenhebben gebotteld
julliebottelenbotteldenhebben gebotteld
zij, zebottelenbotteldenhebben gebotteld

Presens
Beta

Example presens sentences for Bottelen with some of the pronouns.

  • Ik bottel het bier in de fabriek.
  • Jij bottelt de limonade voor het feest.
  • Hij bottelt de wijn in de kelder.
  • Zij bottelen de frisdrank in plastic flessen.
  • We bottelen het water in glazen potten.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Bottelen with some of the pronouns.

  • Vroeger bottelde ik het bier in de fabriek.
  • Jij bottelde de limonade voor het feest altijd zelf.
  • Hij bottelde de wijn in de kelder elke zomer.
  • Zij bottelden de frisdrank in plastic flessen vorig jaar.
  • We bottelden het water in glazen potten toen we nog thuis woonden.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Bottelen with some of the pronouns.

  • Ik heb het bier in de fabriek gebotteld.
  • Jij hebt de limonade voor het feest gebotteld.
  • Hij heeft de wijn in de kelder gebotteld.
  • Zij hebben de frisdrank in plastic flessen gebotteld.
  • We hebben het water in glazen potten gebotteld.