brullen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | brul | brulde | heb gebruld |
jij, je, u | brult | brulde | hebt gebruld |
hij, zij, het | brult | brulde | heeft gebruld |
wij | brullen | brulden | hebben gebruld |
jullie | brullen | brulden | hebben gebruld |
zij, ze | brullen | brulden | hebben gebruld |
PresensBeta
Example presens sentences for Brullen with some of the pronouns.
- De leeuw brult in het oerwoud.
- Ik brul naar de buurman om stil te zijn.
- Mijn baby brult als hij honger heeft.
- De voetbalfans brullen van opwinding.
- De storm doet de bomen brullen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Brullen with some of the pronouns.
- De leeuw brulde in het oerwoud.
- Ik brulde naar de buurman om stil te zijn.
- Mijn baby brulde als hij honger had.
- De voetbalfans brulden van opwinding.
- De storm deed de bomen brullen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Brullen with some of the pronouns.
- De leeuw heeft gebruld in het oerwoud.
- Ik heb naar de buurman gebruld om stil te zijn.
- Mijn baby heeft gebruld toen hij honger had.
- De voetbalfans hebben van opwinding gebruld.
- De storm heeft de bomen doen brullen.