brunchen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | brunch | brunchte | heb gebruncht |
jij, je, u | bruncht | brunchte | hebt gebruncht |
hij, zij, het | bruncht | brunchte | heeft gebruncht |
wij | brunchen | brunchten | hebben gebruncht |
jullie | brunchen | brunchten | hebben gebruncht |
zij, ze | brunchen | brunchten | hebben gebruncht |
PresensBeta
Example presens sentences for Brunchen with some of the pronouns.
- Ik brunch regelmatig in het weekend.
- Jij bruncht altijd met vrienden op zondag.
- Hij/zij bruncht graag in luxueuze restaurants.
- Wij brunchen elke zaterdagochtend samen thuis.
- Jullie brunchen vaak in de tuin als het mooi weer is.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Brunchen with some of the pronouns.
- Ik heb net gebruncht en zit nu vol.
- Jij bent al vaker gaan brunchen dan ik.
- Hij/zij heeft nog nooit in dit café gebruncht.
- Wij hebben gisteren uitgebreid gebruncht met verse croissants.
- Jullie zijn altijd enthousiast geweest over brunchen.