buitenstaan
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | sta buiten | stond buiten | heb buitengestaan |
jij, je, u | staat buiten | stond buiten | hebt buitengestaan |
hij, zij, het | staat buiten | stond buiten | heeft buitengestaan |
wij | staan buiten | stonden buiten | hebben buitengestaan |
jullie | staan buiten | stonden buiten | hebben buitengestaan |
zij, ze | staan buiten | stonden buiten | hebben buitengestaan |
PresensBeta
Example presens sentences for Buitenstaan with some of the pronouns.
- Ik sta buiten en geniet van de frisse lucht.
- Jij staat altijd buiten te roken.
- Hij staat vaak buiten te wachten op de bus.
- Zij staan buiten te praten over het feest van gisteren.
- Wij staan buiten in de rij voor de bioscoop.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Buitenstaan with some of the pronouns.
- Ik stond altijd buiten te spelen met mijn vrienden.
- Jij stond buiten te kijken naar de sterren.
- Hij stond buiten te wachten op zijn afspraak.
- Zij stonden buiten te zingen in de regen.
- Wij stonden buiten te lachen om een grap.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Buitenstaan with some of the pronouns.
- Ik heb buiten gestaan om de zonsondergang te bewonderen.
- Jij bent buitengestaan terwijl wij boodschappen deden.
- Hij is buitengestaan om een telefoongesprek te voeren.
- Zij zijn buitengestaan om naar de vogels te luisteren.
- Wij zijn buitengestaan toen het begon te regenen.