busselen

Conjugations List of Busselen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikbusselbusseldeheb gebusseld
jij, je, ubusseltbusseldehebt gebusseld
hij, zij, hetbusseltbusseldeheeft gebusseld
wijbusselenbusseldenhebben gebusseld
julliebusselenbusseldenhebben gebusseld
zij, zebusselenbusseldenhebben gebusseld

Presens
Beta

Example presens sentences for Busselen with some of the pronouns.

  • Ik bussel de bloemen voor het feest.
  • Jij busselt je haar elke ochtend.
  • Hij/Zij busselt de boeken in de bibliotheek.
  • Wij busselen de cadeautjes voor de jarige.
  • Jullie busselen de spullen in de koffer.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Busselen with some of the pronouns.

  • Vroeger busselde ik de bloemen voor het feest.
  • Elke ochtend busselde jij je haar.
  • Toen busselde hij/zij de boeken in de bibliotheek.
  • Vroeger busselden wij de cadeautjes voor de jarige.
  • In die tijd busselden jullie de spullen in de koffer.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Busselen with some of the pronouns.

  • Ik heb de bloemen gebusseld voor het feest.
  • Jij hebt je haar elke ochtend gebusseld.
  • Hij/Zij heeft de boeken in de bibliotheek gebusseld.
  • Wij hebben de cadeautjes voor de jarige gebusseld.
  • Jullie hebben de spullen in de koffer gebusseld.