causeren

Conjugations List of Causeren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikcauseercauseerdeheb gecauseerd
jij, je, ucauseertcauseerdehebt gecauseerd
hij, zij, hetcauseertcauseerdeheeft gecauseerd
wijcauserencauseerdenhebben gecauseerd
julliecauserencauseerdenhebben gecauseerd
zij, zecauserencauseerdenhebben gecauseerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Causeren with some of the pronouns.

  • Ik causeer veel tijdens de lessen Nederlands.
  • Jij causeert over politiek in je vrije tijd.
  • Hij/Zij causeert graag over literatuur.
  • Wij causeeren regelmatig over maatschappelijke kwesties.
  • Jullie causeeren vaak over de laatste nieuwtjes.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Causeren with some of the pronouns.

  • Ik causeerde altijd met mijn vrienden over muziek.
  • Jij causeerde vroeger veel over sport.
  • Hij/Zij causeerde regelmatig over kunst en cultuur.
  • Wij causeerden langdurig over de toekomstplannen.
  • Jullie causeerden vaak tijdens de pauzes op school.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Causeren with some of the pronouns.

  • Ik heb gecauseerd tijdens het debat.
  • Jij hebt over dat onderwerp gecauseerd gisteren.
  • Hij/Zij heeft al vaak over die kwestie gecauseerd.
  • Wij hebben uitgebreid gecauseerd tijdens de conferentie.
  • Jullie hebben intensief over de problemen gecauseerd.