chicaneren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | chicaneer | chicaneerde | heb gechicaneerd |
jij, je, u | chicaneert | chicaneerde | hebt gechicaneerd |
hij, zij, het | chicaneert | chicaneerde | heeft gechicaneerd |
wij | chicaneren | chicaneerden | hebben gechicaneerd |
jullie | chicaneren | chicaneerden | hebben gechicaneerd |
zij, ze | chicaneren | chicaneerden | hebben gechicaneerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Chicaneren with some of the pronouns.
- Ik chicanneer de tegenstander tijdens het spel.
- Jij chicanneert je collega's vaak op kantoor.
- Hij chicanneert zijn broer altijd over kleine dingen.
- Wij chicaneren de concurrentie met slimme marketingstrategieën.
- Zij chicaneren de leraar door steeds te laat te komen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Chicaneren with some of the pronouns.
- Ik chicaneeerde de tegenstander tijdens het spel.
- Jij chicaneeerde je collega's vaak op kantoor.
- Hij chicaneeerde zijn broer altijd over kleine dingen.
- Wij chicaneeerden de concurrentie met slimme marketingstrategieën.
- Zij chicaneeerden de leraar door steeds te laat te komen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Chicaneren with some of the pronouns.
- Ik heb de tegenstander tijdens het spel gechicaneerd.
- Jij hebt je collega's vaak op kantoor gechicaneerd.
- Hij heeft zijn broer altijd over kleine dingen gechicaneerd.
- Wij hebben de concurrentie met slimme marketingstrategieën gechicaneerd.
- Zij hebben de leraar gechicaneerd door steeds te laat te komen.