co-existeren

Conjugations List of Co-existeren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikco-existeerco-existeerdeheb geco-existeerd
jij, je, uco-existeertco-existeerdehebt geco-existeerd
hij, zij, hetco-existeertco-existeerdeheeft geco-existeerd
wijco-existerenco-existeerdenhebben geco-existeerd
jullieco-existerenco-existeerdenhebben geco-existeerd
zij, zeco-existerenco-existeerdenhebben geco-existeerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Co-existeren with some of the pronouns.

  • Ik co-existeer met mijn collega's op het werk.
  • Jij co-existeert met de natuur om je heen.
  • Hij/Zij/Het co-existeert harmonieus met andere diersoorten.
  • Wij co-existeren in een multiculturele samenleving.
  • Jullie co-existeren als team in deze sportcompetitie.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Co-existeren with some of the pronouns.

  • Ik co-existeerde met mijn vrienden tijdens onze studententijd.
  • Jij co-existeerde altijd graag met dieren toen je jong was.
  • Hij/Zij/Het co-existeerde moeizaam met zijn/haar familie.
  • Wij co-existeerden in een tijd van politieke onrust.
  • Jullie co-existeerden als rivaliserende teams.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Co-existeren with some of the pronouns.

  • Ik heb geco-existeerd met verschillende culturen tijdens mijn reizen.
  • Jij hebt al langere tijd geco-existeerd met deze uitdaging.
  • Hij/Zij/Het heeft succesvol geco-existeerd in de zakelijke wereld.
  • Wij hebben samen geco-existeerd in dit project.
  • Jullie hebben vreedzaam geco-existeerd met de buren.