condenseren

Conjugations List of Condenseren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikcondenseercondenseerdeheb gecondenseerd
jij, je, ucondenseertcondenseerdehebt gecondenseerd
hij, zij, hetcondenseertcondenseerdeheeft gecondenseerd
wijcondenserencondenseerdenhebben gecondenseerd
julliecondenserencondenseerdenhebben gecondenseerd
zij, zecondenserencondenseerdenhebben gecondenseerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Condenseren with some of the pronouns.

  • Ik condenseer de lucht tot vloeistof.
  • Jij condenseert de damp tot water.
  • Hij/Zij/Het condenseert de stoom in de buis.
  • Wij condenseren de gassen tot een mengsel.
  • Zij condenseren de rook tot nevel.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Condenseren with some of the pronouns.

  • Ik condenseerde de lucht tot vloeistof.
  • Jij condenseerde de damp tot water.
  • Hij/Zij/Het condenseerde de stoom in de buis.
  • Wij condenseerden de gassen tot een mengsel.
  • Zij condenseerden de rook tot nevel.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Condenseren with some of the pronouns.

  • Ik heb de lucht tot vloeistof gecondenseerd.
  • Jij hebt de damp tot water gecondenseerd.
  • Hij/Zij/Het heeft de stoom in de buis gecondenseerd.
  • Wij hebben de gassen tot een mengsel gecondenseerd.
  • Zij hebben de rook tot nevel gecondenseerd.