conserveren

Conjugations List of Conserveren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikconserveerconserveerdeheb geconserveerd
jij, je, uconserveertconserveerdehebt geconserveerd
hij, zij, hetconserveertconserveerdeheeft geconserveerd
wijconserverenconserveerdenhebben geconserveerd
jullieconserverenconserveerdenhebben geconserveerd
zij, zeconserverenconserveerdenhebben geconserveerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Conserveren with some of the pronouns.

  • Ik conserveer mijn voedsel om het langer vers te houden.
  • Jij conserveert groenten in potten.
  • Hij/Zij/Het conserveert fruit in blik.
  • Wij conserveren onze zelfgemaakte jam.
  • Zij conserveeren vis door het te roken.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Conserveren with some of the pronouns.

  • Vroeger conserveerde ik altijd mijn zelfgebakken brood.
  • Toen we op vakantie waren, conserveerde je de restjes maaltijden.
  • Hij/Zij/Het conserveerde het vlees voor later gebruik.
  • In mijn jeugd conserveerden wij altijd groenten uit eigen tuin.
  • Zij conserveerden vaak hun overschot aan eieren.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Conserveren with some of the pronouns.

  • Ik heb mijn eten geconserveerd voor de reis.
  • Jij hebt de groenten inmaaktijd verlengd.
  • Hij/Zij/Het heeft het fruit in blik bewaard.
  • Wij hebben de jam langdurig geconserveerd.
  • Zij hebben de gerookte vis goed bewaard.