cybershoppen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | cybershop | cybershopte | heb gecybershopt |
jij, je, u | cybershopt | cybershopte | hebt gecybershopt |
hij, zij, het | cybershopt | cybershopte | heeft gecybershopt |
wij | cybershoppen | cybershopten | hebben gecybershopt |
jullie | cybershoppen | cybershopten | hebben gecybershopt |
zij, ze | cybershoppen | cybershopten | hebben gecybershopt |
PresensBeta
Example presens sentences for Cybershoppen with some of the pronouns.
- Ik cybershop nu online voor nieuwe kleding.
- Jij cybershopt regelmatig op het internet.
- Hij/zij/het cybershopt graag voor elektronica.
- Wij cybershoppen vaak tijdens de uitverkoop.
- Jullie cybershoppen liever dan naar fysieke winkels te gaan.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Cybershoppen with some of the pronouns.
- Vroeger cybershopte ik niet zo vaak, maar nu doe ik het regelmatig.
- Jij cybershopte altijd wanneer er kortingen waren.
- Hij/zij/het cybershopte vaak 's avonds na het werk.
- Wij cybershopten meestal in het weekend samen.
- Jullie cybershopten vroeger meer dan nu.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Cybershoppen with some of the pronouns.
- Ik heb gisteren gecybershopt en een nieuwe laptop gekocht.
- Jij hebt al vele malen gecybershopt en veel gadgets verzameld.
- Hij/zij/het heeft onlangs gecybershopt en een mooie jurk besteld.
- Wij hebben vorige maand gecybershopt en cadeaus gekocht.
- Jullie hebben altijd online gecybershopt en goede deals gevonden.