dartelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | dartel | dartelde | heb gedarteld |
jij, je, u | dartelt | dartelde | hebt gedarteld |
hij, zij, het | dartelt | dartelde | heeft gedarteld |
wij | dartelen | dartelden | hebben gedarteld |
jullie | dartelen | dartelden | hebben gedarteld |
zij, ze | dartelen | dartelden | hebben gedarteld |
PresensBeta
Example presens sentences for Dartelen with some of the pronouns.
- De kinderen dartelen vrolijk in de speeltuin.
- Ik dartel graag door de bloemenvelden.
- Jij dartelt elegant over het podium.
- Hij/Zij/Het dartelt zorgeloos door het bos.
- Wij dartelen blij op het strand.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Dartelen with some of the pronouns.
- Vroeger dartelde ik altijd in de speeltuin.
- Toen ik jong was, dartelde ik graag door de bloemenvelden.
- Jij dartelde elegant over het podium tijdens de voorstelling.
- Hij/Zij/Het dartelde zorgeloos door het bos terwijl de zon scheen.
- Wij dartelden blij op het strand tijdens onze vakantie.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Dartelen with some of the pronouns.
- De kinderen hebben vrolijk in de speeltuin gedarteld.
- Ik heb graag door de bloemenvelden gedarteld.
- Jij hebt elegant over het podium gedarteld.
- Hij/Zij/Het heeft zorgeloos door het bos gedarteld.
- Wij hebben blij op het strand gedarteld.