dazen

Conjugations List of Dazen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikdaasdaasdeheb gedaasd
jij, je, udaastdaasdehebt gedaasd
hij, zij, hetdaastdaasdeheeft gedaasd
wijdazendaasdenhebben gedaasd
julliedazendaasdenhebben gedaasd
zij, zedazendaasdenhebben gedaasd

Presens
Beta

Example presens sentences for Dazen with some of the pronouns.

  • Ik dwaas elke dag in het park.
  • Jij daast vaak met je vrienden.
  • Hij dazet altijd op zijn fiets.
  • Wij dazen graag in de natuur.
  • Zij dazen samen door de stad.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Dazen with some of the pronouns.

  • Ik dazete vroeger veel op het strand.
  • Jij dazaat gisteren nog in de tuin.
  • Hij dazaalde door de straten van de stad.
  • Wij dazaanden langzaam langs het kanaal.
  • Zij dazaden vrolijk in het zonnetje.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Dazen with some of the pronouns.

  • Ik heb gedaasd tijdens mijn vakantie.
  • Jij hebt veel gedaasd dit weekend.
  • Hij heeft al vaak gedazaan.
  • Wij hebben gisteren flink gedaasd.
  • Zij hebben al jarenlang gedazaad.