toebehoren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | behoor toe | behoorde toe | heb toebehoord |
jij, je, u | behoort toe | behoorde toe | hebt toebehoord |
hij, zij, het | behoort toe | behoorde toe | heeft toebehoord |
wij | behoren toe | behoorden toe | hebben toebehoord |
jullie | behoren toe | behoorden toe | hebben toebehoord |
zij, ze | behoren toe | behoorden toe | hebben toebehoord |
PresensBeta
Example presens sentences for Toebehoren with some of the pronouns.
- Het huis behoort aan mijn ouders toe.
- De sleutel behoort tot de voordeur.
- De verantwoordelijkheid behoort bij de manager.
- Deze spullen behoren in de kast.
- Dat boek behoort tot mijn favorieten.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Toebehoren with some of the pronouns.
- Vroeger behoorde dit land tot het koninkrijk.
- Toen we jong waren, behoorde dat speelgoed ons toe.
- Het huis behoorde ooit aan mijn grootouders toe.
- Die zeldzame munten behoorden tot zijn collectie.
- Tijdens de reis behoorde de gids tot onze groep.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Toebehoren with some of the pronouns.
- Ik heb deze auto vorige week toebehoord.
- Heb je ooit een kunstwerk toebehoord?
- Hij heeft me nooit iets toebehoord.
- We hebben die beslissing aan de directeur toebehoord.
- Ze heeft altijd van die mooie sieraden toebehoord.