debriefen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | debrief | debriefde;debriefte | heb gedebriefd;heb gedebrieft |
jij, je, u | debrieft | debriefde;debriefte | hebt gedebriefd;hebt gedebrieft |
hij, zij, het | debrieft | debriefde;debriefte | heeft gedebriefd;heeft gedebrieft |
wij | debriefen | debriefden;debrieften | hebben gedebriefd;hebben gedebrieft |
jullie | debriefen | debriefden;debrieften | hebben gedebriefd;hebben gedebrieft |
zij, ze | debriefen | debriefden;debrieften | hebben gedebriefd;hebben gedebrieft |
Presens
Example presens sentences for Debriefen with some of the pronouns.
- Ik debrief regelmatig mijn studenten na een presentatie.
- Jij debrieft de nieuwe werknemers over het bedrijfsbeleid.
- Hij/zij debrieft het team na elke wedstrijd.
- Wij debriefen de klanten na afloop van een project.
- Jullie debriefen de vrijwilligers na elk evenement.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Debriefen with some of the pronouns.
- Vroeger debriefte ik mijn studenten na hun presentaties.
- Vroeger debriefte jij de nieuwe werknemers over het bedrijfsbeleid.
- Vroeger debriefte hij/zij het team na elke wedstrijd.
- Vroeger debriefden wij de klanten na afloop van het project.
- Vroeger debriefden jullie de vrijwilligers na elk evenement.
Perfectum
Example perfectum sentences for Debriefen with some of the pronouns.
- Ik heb mijn studenten gedebrieft na hun presentaties.
- Jij hebt de nieuwe werknemers gedebrieft over het bedrijfsbeleid.
- Hij/zij heeft het team gedebrieft na elke wedstrijd.
- Wij hebben de klanten gedebrieft na afloop van het project.
- Jullie hebben de vrijwilligers gedebrieft na elk evenement.