decompliceren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | decompliceer | decompliceerde | ben gedecompliceerd |
jij, je, u | decompliceert | decompliceerde | bent gedecompliceerd |
hij, zij, het | decompliceert | decompliceerde | is gedecompliceerd |
wij | decompliceren | decompliceerden | zijn gedecompliceerd |
jullie | decompliceren | decompliceerden | zijn gedecompliceerd |
zij, ze | decompliceren | decompliceerden | zijn gedecompliceerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Decompliceren with some of the pronouns.
- Ik decompliceer de situatie en maak het eenvoudiger.
- Jij decompliceert de taak door heldere instructies te geven.
- Hij/Zij/Het decompliceert de problemen met zijn/haar expertise.
- Wij decompliceren de procedures om efficiƫntie te bevorderen.
- Jullie decompliceren de communicatie door duidelijke doelen te stellen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Decompliceren with some of the pronouns.
- Ik decompliceerde de situatie voorzichtig, maar ik had meer tijd nodig.
- Jij decompliceerde de taak stap voor stap, wat resulteerde in een positieve uitkomst.
- Hij/Zij/Het decompliceerde de problemen regelmatig met behulp van zijn/haar ervaring.
- Wij decompliceerden de procedures voortdurend om ze beter te maken.
- Jullie decompliceerden de communicatie altijd om misverstanden te voorkomen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Decompliceren with some of the pronouns.
- Ik heb de situatie gedecompliceerd en vereenvoudigd.
- Jij hebt de taak gedecompliceerd door nieuwe methoden toe te passen.
- Hij/Zij/Het heeft de problemen gedecompliceerd met succesvolle interventies.
- Wij hebben de procedures gedecompliceerd en gestroomlijnd.
- Jullie hebben de communicatie gedecompliceerd door obstakels weg te nemen.