immobiliseren

Conjugations List of Immobiliseren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikimmobiliseerimmobiliseerdeheb geïmmobiliseerd
jij, je, uimmobiliseertimmobiliseerdehebt geïmmobiliseerd
hij, zij, hetimmobiliseertimmobiliseerdeheeft geïmmobiliseerd
wijimmobiliserenimmobiliseerdenhebben geïmmobiliseerd
jullieimmobiliserenimmobiliseerdenhebben geïmmobiliseerd
zij, zeimmobiliserenimmobiliseerdenhebben geïmmobiliseerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Immobiliseren with some of the pronouns.

  • Ik immobiliseer de patiënt voor de operatie.
  • Jij immobiliseert je voet na de blessure.
  • Hij immobiliseert het voertuig met een wielklem.
  • Wij immobiliseren de motor om diefstal te voorkomen.
  • Zij immobiliseren de verdachte tijdens het onderzoek.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Immobiliseren with some of the pronouns.

  • Ik immobiliseerde de patiënt voor de operatie.
  • Jij immobiliseerde je voet na de blessure.
  • Hij immobiliseerde het voertuig met een wielklem.
  • Wij immobiliseerden de motor om diefstal te voorkomen.
  • Zij immobiliseerden de verdachte tijdens het onderzoek.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Immobiliseren with some of the pronouns.

  • Ik heb de patiënt geïmmobiliseerd voor de operatie.
  • Jij hebt je voet geïmmobiliseerd na de blessure.
  • Hij heeft het voertuig geïmmobiliseerd met een wielklem.
  • Wij hebben de motor geïmmobiliseerd om diefstal te voorkomen.
  • Zij hebben de verdachte geïmmobiliseerd tijdens het onderzoek.