toehalen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | haal toe | haalde toe | heb toegehaald |
jij, je, u | haalt toe | haalde toe | hebt toegehaald |
hij, zij, het | haalt toe | haalde toe | heeft toegehaald |
wij | halen toe | haalden toe | hebben toegehaald |
jullie | halen toe | haalden toe | hebben toegehaald |
zij, ze | halen toe | haalden toe | hebben toegehaald |
PresensBeta
Example presens sentences for Toehalen with some of the pronouns.
- Ik haal de boodschappen nu altijd direct bij de supermarkt.
- Jij haalt je fiets op bij de reparatiewinkel.
- Hij haalt zijn diploma volgende maand.
- Zij halen elke week verse bloemen op de markt.
- Wij halen de kinderen van school af om 15.00 uur.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Toehalen with some of the pronouns.
- Ik haalde vroeger altijd verse groenten bij de boer.
- Jij haalde de krant elke ochtend uit de brievenbus.
- Hij haalde gisteren zijn vriendin op van het vliegveld.
- Zij haalden vroeger melk bij de melkboer.
- Wij haalden als kind vaak ijsjes bij de ijssalon.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Toehalen with some of the pronouns.
- Ik heb de pakketten gisteren opgehaald bij het postkantoor.
- Jij hebt je sleutels al opgehaald bij de receptie.
- Hij heeft zijn bestelling vanochtend opgehaald bij het magazijn.
- Zij hebben de auto zojuist opgehaald bij de garage.
- Wij hebben de tickets vorige week opgehaald bij het theater.