denaturaliseren

Conjugations List of Denaturaliseren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikdenaturaliseerdenaturaliseerdeheb gedenaturaliseerd
jij, je, udenaturaliseertdenaturaliseerdehebt gedenaturaliseerd
hij, zij, hetdenaturaliseertdenaturaliseerdeheeft gedenaturaliseerd
wijdenaturaliserendenaturaliseerdenhebben gedenaturaliseerd
julliedenaturaliserendenaturaliseerdenhebben gedenaturaliseerd
zij, zedenaturaliserendenaturaliseerdenhebben gedenaturaliseerd

Presens

Example presens sentences for Denaturaliseren with some of the pronouns.

  • Ik denaturaliseer mijn burgerschap.
  • Jij denaturaliseert je Nederlandse nationaliteit.
  • Hij/Zij/Het denaturaliseert zijn/haar/hun paspoort.
  • Wij denaturaliseren onze staatsburgerschap.
  • Jullie denaturaliseren je verblijfsvergunningen.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Denaturaliseren with some of the pronouns.

  • Ik denaturaliseerde mijn burgerschap.
  • Jij denaturaliseerde je Nederlandse nationaliteit.
  • Hij/Zij/Het denaturaliseerde zijn/haar/hun paspoort.
  • Wij denaturaliseerden ons staatsburgerschap.
  • Jullie denaturaliseerden je verblijfsvergunningen.

Perfectum

Example perfectum sentences for Denaturaliseren with some of the pronouns.

  • Ik heb mijn burgerschap gedenaturaliseerd.
  • Jij hebt je Nederlandse nationaliteit gedenaturaliseerd.
  • Hij/Zij/Het heeft zijn/haar/hun paspoort gedenaturaliseerd.
  • Wij hebben ons staatsburgerschap gedenaturaliseerd.
  • Jullie hebben je verblijfsvergunningen gedenaturaliseerd.