deponeren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | deponeer | deponeerde | heb gedeponeerd |
jij, je, u | deponeert | deponeerde | hebt gedeponeerd |
hij, zij, het | deponeert | deponeerde | heeft gedeponeerd |
wij | deponeren | deponeerden | hebben gedeponeerd |
jullie | deponeren | deponeerden | hebben gedeponeerd |
zij, ze | deponeren | deponeerden | hebben gedeponeerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Deponeren with some of the pronouns.
- Ik deponeer de documenten bij de notaris.
- Jij deponeert het geld in de kluis.
- Hij deponeert zijn klacht bij de politie.
- Wij deponeren de aanvraag bij de gemeente.
- Zij deponeren de brieven in de postbus.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Deponeren with some of the pronouns.
- Ik deponeerde de documenten bij de notaris.
- Jij deponeerde het geld in de kluis.
- Hij deponeerde zijn klacht bij de politie.
- Wij deponeerden de aanvraag bij de gemeente.
- Zij deponeerden de brieven in de postbus.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Deponeren with some of the pronouns.
- Ik heb de documenten gedeponeerd bij de notaris.
- Jij hebt het geld in de kluis gedeponeerd.
- Hij heeft zijn klacht bij de politie gedeponeerd.
- Wij hebben de aanvraag bij de gemeente gedeponeerd.
- Zij hebben de brieven in de postbus gedeponeerd.