derangeren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | derangeer | derangeerde | heb gederangeerd |
jij, je, u | derangeert | derangeerde | hebt gederangeerd |
hij, zij, het | derangeert | derangeerde | heeft gederangeerd |
wij | derangeren | derangeerden | hebben gederangeerd |
jullie | derangeren | derangeerden | hebben gederangeerd |
zij, ze | derangeren | derangeerden | hebben gederangeerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Derangeren with some of the pronouns.
- Ik derangeer de orde in de klas.
- Jij derangeert je medestudenten met je grapjes.
- Hij derangeert zijn buren met harde muziek.
- Wij derangeren de planning door onze vertraging.
- Zij derangeren de vergadering met hun constante onderbrekingen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Derangeren with some of the pronouns.
- Vroeger derangeerde ik vaak de orde in de klas.
- Jij derangeerde regelmatig je medestudenten met je grapjes.
- Hij derangeerde vroeger zijn buren met harde muziek.
- Wij derangeerden soms de planning door onze vertraging.
- Zij derangeerden altijd de vergadering met hun constante onderbrekingen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Derangeren with some of the pronouns.
- Ik heb de orde in de klas derangeerd.
- Jij hebt je medestudenten met je grapjes derangeerd.
- Hij heeft zijn buren met harde muziek derangeerd.
- Wij hebben de planning derangeerd door onze vertraging.
- Zij hebben de vergadering met hun constante onderbrekingen derangeerd.