koekeloeren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | koekeloer | koekeloerde | heb gekoekeloerd |
jij, je, u | koekeloert | koekeloerde | hebt gekoekeloerd |
hij, zij, het | koekeloert | koekeloerde | heeft gekoekeloerd |
wij | koekeloeren | koekeloerden | hebben gekoekeloerd |
jullie | koekeloeren | koekeloerden | hebben gekoekeloerd |
zij, ze | koekeloeren | koekeloerden | hebben gekoekeloerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Koekeloeren with some of the pronouns.
- Ik koekeloer naar de vogels in de tuin.
- Jij koekeloert altijd door het raam naar buiten.
- Hij koekeloert stiekem door de kiertjes van het gordijn.
- Zij koekeloeren nieuwsgierig naar wat er aan de hand is.
- We koekeloeren naar de voorbijgangers op straat.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Koekeloeren with some of the pronouns.
- Ik koekeloerde vroeger veel naar de sterrenhemel.
- Jij koekeloerde altijd door de heg naar de buurman.
- Hij koekeloerde als kind graag naar de spelende kinderen.
- Zij koekeloerden regelmatig naar de etalages van de winkels.
- We koekeloerden vroeger samen naar de voorbijvarende boten.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Koekeloeren with some of the pronouns.
- Ik heb stiekem gekoekeloerd in de buren hun tuin.
- Jij bent gisteren onopgemerkt naar binnen gekoekeloerd.
- Hij heeft langdurig door het sleutelgat gekoekeloerd.
- Zij zijn al vaak bij de buren naar binnen gekoekeloerd.
- We hebben onlangs door het raam gekoekeloerd naar de nieuwe buren.