ontstellen

Conjugations List of Ontstellen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikontstelontsteldeheb ontsteld
jij, je, uontsteltontsteldehebt ontsteld
hij, zij, hetontsteltontsteldeheeft ontsteld
wijontstellenontsteldenhebben ontsteld
jullieontstellenontsteldenhebben ontsteld
zij, zeontstellenontsteldenhebben ontsteld

Presens
Beta

Example presens sentences for Ontstellen with some of the pronouns.

  • Ik ontstel bij het horen van slecht nieuws.
  • Jij ontstelt je over kleine dingen.
  • Hij ontstelt zich altijd als er veranderingen zijn.
  • Wij ontstellen ons niet snel.
  • Zij ontstellen bij onverwachte gebeurtenissen.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Ontstellen with some of the pronouns.

  • Ik ontstelde me toen ik de waarheid hoorde.
  • Jij ontstelde je over elk detail.
  • Hij ontstelde zich regelmatig tijdens de vergaderingen.
  • Wij ontstelden ons over de resultaten.
  • Zij ontstelden zich bij het zien van de chaos.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Ontstellen with some of the pronouns.

  • Ik ben ontsteld toen ik het nieuws hoorde.
  • Jij bent ontsteld geweest door die gebeurtenis.
  • Hij is ontsteld geworden na het zien van de film.
  • Wij zijn ontsteld geweest door hun gedrag.
  • Zij zijn ontsteld geraakt door de situatie.