ontwortelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | ontwortel | ontwortelde | heb ontworteld |
jij, je, u | ontwortelt | ontwortelde | hebt ontworteld |
hij, zij, het | ontwortelt | ontwortelde | heeft ontworteld |
wij | ontwortelen | ontwortelden | hebben ontworteld |
jullie | ontwortelen | ontwortelden | hebben ontworteld |
zij, ze | ontwortelen | ontwortelden | hebben ontworteld |
PresensBeta
Example presens sentences for Ontwortelen with some of the pronouns.
- Ik ontwortel de bomen in mijn tuin.
- Jij ontwortelt de struiken naast het huis.
- Hij ontwortelt de oude boom in het park.
- Zij ontwortelen de planten uit de bloembedden.
- Wij ontwortelen de wortels voorzichtig uit de grond.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Ontwortelen with some of the pronouns.
- Vroeger ontwortelde ik vaak bomen in mijn tuin.
- Jij ontwortelde regelmatig struiken naast het huis.
- Hij ontwortelde de oude boom in het park enkele jaren geleden.
- Zij ontwortelden altijd de planten uit de bloembedden.
- Wij ontwortelden vroeger de wortels met de hand.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Ontwortelen with some of the pronouns.
- Ik heb de bomen in mijn tuin ontworteld.
- Jij hebt de struiken naast het huis ontworteld.
- Hij heeft de oude boom in het park ontworteld.
- Zij hebben de planten uit de bloembedden ontworteld.
- Wij hebben de wortels voorzichtig uit de grond ontworteld.