dichtbinden
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | bind dicht | bond dicht | heb dichtgebonden |
jij, je, u | bindt dicht | bond dicht | hebt dichtgebonden |
hij, zij, het | bindt dicht | bond dicht | heeft dichtgebonden |
wij | binden dicht | bonden dicht | hebben dichtgebonden |
jullie | binden dicht | bonden dicht | hebben dichtgebonden |
zij, ze | binden dicht | bonden dicht | hebben dichtgebonden |
Presens
Example presens sentences for Dichtbinden with some of the pronouns.
- Ik bind het cadeau dicht met een mooie strik.
- Jij bindt de touwtjes goed dicht zodat ze niet losraken.
- Hij/zij bindt haar haren dicht met een elastiekje.
- Wij binden de dozen stevig dicht voordat we ze verplaatsen.
- Jullie binden de boeken dicht met een lintje.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Dichtbinden with some of the pronouns.
- Ik bond het cadeau dicht met een mooie strik.
- Jij bond de touwtjes goed dicht zodat ze niet losraakten.
- Hij/zij bond haar haren dicht met een elastiekje.
- Wij bonden de dozen stevig dicht voordat we ze verplaatsten.
- Jullie bonden de boeken dicht met een lintje.
Perfectum
Example perfectum sentences for Dichtbinden with some of the pronouns.
- Ik heb het cadeau dichtgebonden met een mooie strik.
- Jij hebt de touwtjes goed dichtgebonden zodat ze niet losraken.
- Hij/zij heeft haar haren dichtgebonden met een elastiekje.
- Wij hebben de dozen stevig dichtgebonden voordat we ze verplaatsten.
- Jullie hebben de boeken dichtgebonden met een lintje.