dichtspringen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | spring dicht | sprong dicht | ben dichtgesprongen |
jij, je, u | springt dicht | sprong dicht | bent dichtgesprongen |
hij, zij, het | springt dicht | sprong dicht | is dichtgesprongen |
wij | springen dicht | sprongen dicht | zijn dichtgesprongen |
jullie | springen dicht | sprongen dicht | zijn dichtgesprongen |
zij, ze | springen dicht | sprongen dicht | zijn dichtgesprongen |
PresensBeta
Example presens sentences for Dichtspringen with some of the pronouns.
- De fles springt dicht.
- Ik spring de fles dicht.
- Jij springt de fles dicht.
- Hij springt de fles dicht.
- Zij springen de fles dicht.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Dichtspringen with some of the pronouns.
- De fles sprong dicht.
- Ik sprong de fles dicht.
- Jij sprong de fles dicht.
- Hij sprong de fles dicht.
- Zij sprongen de fles dicht.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Dichtspringen with some of the pronouns.
- De fles is dichtgesprongen.
- Ik heb de fles dichtgesprongen.
- Jij hebt de fles dichtgesprongen.
- Hij heeft de fles dichtgesprongen.
- Zij hebben de fles dichtgesprongen.