dispergeren

Conjugations List of Dispergeren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikdispergeerdispergeerdeheb gedispergeerd
jij, je, udispergeertdispergeerdehebt gedispergeerd
hij, zij, hetdispergeertdispergeerdeheeft gedispergeerd
wijdispergerendispergeerdenhebben gedispergeerd
julliedispergerendispergeerdenhebben gedispergeerd
zij, zedispergerendispergeerdenhebben gedispergeerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Dispergeren with some of the pronouns.

  • Ik dispergeer de verf in het water.
  • Jij dispergeert de poeder in de vloeistof.
  • Hij/Zij/Het dispergeert de medicijnen in de oplossing.
  • Wij dispergeren de zaden in de grond.
  • Jullie dispergeren de kleurstoffen in de verf.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Dispergeren with some of the pronouns.

  • Ik dispergeerde de verf in het water.
  • Jij dispergeerde de poeder in de vloeistof.
  • Hij/Zij/Het dispergeerde de medicijnen in de oplossing.
  • Wij dispergeerden de zaden in de grond.
  • Jullie dispergeerden de kleurstoffen in de verf.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Dispergeren with some of the pronouns.

  • Ik heb de verf in het water gedispergeerd.
  • Jij hebt de poeder in de vloeistof gedispergeerd.
  • Hij/Zij/Het heeft de medicijnen in de oplossing gedispergeerd.
  • Wij hebben de zaden in de grond gedispergeerd.
  • Jullie hebben de kleurstoffen in de verf gedispergeerd.