domiciliëren

Conjugations List of Domiciliëren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikdomicilieerdomicilieerdeheb gedomicilieerd
jij, je, udomicilieertdomicilieerdehebt gedomicilieerd
hij, zij, hetdomicilieertdomicilieerdeheeft gedomicilieerd
wijdomiciliërendomicilieerdenhebben gedomicilieerd
julliedomiciliërendomicilieerdenhebben gedomicilieerd
zij, zedomiciliërendomicilieerdenhebben gedomicilieerd

Presens

Example presens sentences for Domiciliëren with some of the pronouns.

  • Ik domicilieer mijn adres in Amsterdam.
  • Jij domicilieert je rekeningen bij deze bank.
  • Hij/zij/het domicilieert zijn/haar/haar verzekeringen hier.
  • Wij domiciliëren ons bedrijf in dit pand.
  • Jullie domiciliëren jullie post op dit adres.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Domiciliëren with some of the pronouns.

  • Ik domicilieerde mijn adres vroeger in Amsterdam.
  • Jij domicilieerde je rekeningen eerder bij deze bank.
  • Hij/zij/het domicilieerde zijn/haar/haar verzekeringen hier in het verleden.
  • Wij domicilieerden ons bedrijf toen in dit pand.
  • Jullie domicilieerden jullie post destijds op dit adres.

Perfectum

Example perfectum sentences for Domiciliëren with some of the pronouns.

  • Ik heb mijn adres in Amsterdam gedomicilieerd.
  • Jij hebt je rekeningen bij deze bank gedomicilieerd.
  • Hij/zij/het heeft zijn/haar/haar verzekeringen hier gedomicilieerd.
  • Wij hebben ons bedrijf in dit pand gedomicilieerd.
  • Jullie hebben jullie post op dit adres gedomicilieerd.