roosten

Conjugations List of Roosten.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikroostroostteheb geroost
jij, je, uroostroosttehebt geroost
hij, zij, hetroostroostteheeft geroost
wijroostenroosttenhebben geroost
jullieroostenroosttenhebben geroost
zij, zeroostenroosttenhebben geroost

Presens
Beta

Example presens sentences for Roosten with some of the pronouns.

  • Ik rooster de groenten in de oven.
  • Jij roostert het vlees op de barbecue.
  • Hij roostert de marshmallows boven het kampvuur.
  • Wij roosteren de broodjes voor het ontbijt.
  • Zij roosteren de kastanjes in de pan.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Roosten with some of the pronouns.

  • Vroeger roosterde ik altijd mijn eigen koffiebonen.
  • Toen ik jong was, roosterde mijn moeder vaak kastanjes.
  • Hij roosterde regelmatig zijn boterhammen voor de lunch.
  • Wij roosterden vroeger samen marshmallows tijdens kampeertrips.
  • Elke zondagmiddag roosterden ze gezamenlijk groenten op de grill.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Roosten with some of the pronouns.

  • Ik heb de noten geroosterd voor de salade.
  • Jij hebt het broodje al eerder geroosterd.
  • Hij heeft de paprika's lichtjes geroosterd.
  • Wij hebben de koffiebonen zelf geroosterd.
  • Zij hebben de vis perfect geroosterd.