donderjagen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | donderjaag | donderjaagde | heb gedonderjaagd |
jij, je, u | donderjaagt | donderjaagde | hebt gedonderjaagd |
hij, zij, het | donderjaagt | donderjaagde | heeft gedonderjaagd |
wij | donderjagen | donderjaagden | hebben gedonderjaagd |
jullie | donderjagen | donderjaagden | hebben gedonderjaagd |
zij, ze | donderjagen | donderjaagden | hebben gedonderjaagd |
PresensBeta
Example presens sentences for Donderjagen with some of the pronouns.
- Ik donderjaag in mijn vrije tijd.
- Jij donderjaagt altijd met je vrienden.
- Hij/Zij donderjaagt graag in de bossen.
- Wij donderjagen soms op het strand.
- Jullie donderjagen vaak tijdens de pauzes.
- Zij donderjagen nooit zonder reden.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Donderjagen with some of the pronouns.
- Vroeger donderjaagde ik altijd met mijn broers en zussen.
- Toen ik jong was, donderjaagde ik veel op straat.
- Hij/Zij donderjaagde regelmatig tijdens de lessen.
- Wij donderjaagden vroeger in het park.
- Jullie donderjaagden altijd op vrijdagavond.
- Zij donderjaagden stiekem achter het huis.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Donderjagen with some of the pronouns.
- Ik heb gedonderjaagd tijdens het weekend.
- Jij hebt al veel gedonderjaagd in je leven.
- Hij/Zij heeft gisteren gedonderjaagd op het feest.
- Wij hebben samen gedonderjaagd in de stad.
- Jullie hebben al vaak gedonderjaagd op school.
- Zij hebben vorige zomer flink gedonderjaagd.