inruimen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | ruim in | ruimde in | heb ingeruimd |
jij, je, u | ruimt in | ruimde in | hebt ingeruimd |
hij, zij, het | ruimt in | ruimde in | heeft ingeruimd |
wij | ruimen in | ruimden in | hebben ingeruimd |
jullie | ruimen in | ruimden in | hebben ingeruimd |
zij, ze | ruimen in | ruimden in | hebben ingeruimd |
PresensBeta
Example presens sentences for Inruimen with some of the pronouns.
- Ik ruim de boeken in de kast.
- Jij ruimt je kamer op.
- Hij ruimt zijn bureau elke dag op.
- Wij ruimen de tafel na het eten.
- Zij ruimen de rommel in de tuin op.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Inruimen with some of the pronouns.
- Ik ruimde de boeken in de kast in.
- Jij ruimde je kamer op.
- Hij ruimde zijn bureau op.
- Wij ruimden de tafel na het eten op.
- Zij ruimden de rommel in de tuin op.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Inruimen with some of the pronouns.
- Ik heb de boeken in de kast ingeruimd.
- Jij hebt je kamer opgeruimd.
- Hij heeft zijn bureau opgeruimd.
- Wij hebben de tafel na het eten opgeruimd.
- Zij hebben de rommel in de tuin opgeruimd.