doodbijten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | bijt dood | beet dood | heb doodgebeten |
jij, je, u | bijt dood | beet dood | hebt doodgebeten |
hij, zij, het | bijt dood | beet dood | heeft doodgebeten |
wij | bijten dood | beten dood | hebben doodgebeten |
jullie | bijten dood | beten dood | hebben doodgebeten |
zij, ze | bijten dood | beten dood | hebben doodgebeten |
PresensBeta
Example presens sentences for Doodbijten with some of the pronouns.
- Ik bijt de taak dood.
- Jij bijt je tanden stuk op die som.
- Hij bijt zich vast in het boek.
- Wij bijten ons vastberaden door de uitdaging heen.
- Zij bijten elkaar de kop af in het debat.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Doodbijten with some of the pronouns.
- Ik beet de taak dood.
- Jij beet je tanden stuk op die som.
- Hij beet zich vast in het boek.
- Wij beten ons vastberaden door de uitdaging heen.
- Zij beten elkaar de kop af in het debat.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Doodbijten with some of the pronouns.
- Ik heb de taak doodgebeten.
- Jij hebt je tanden stukgebeten op die som.
- Hij heeft zich vastgebeten in het boek.
- Wij hebben ons vastberaden door de uitdaging heen gebeten.
- Zij hebben elkaar de kop afgebeten in het debat.