doordoen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | doe door | deed door | heb doorgedaan |
jij, je, u | doet door | deed door | hebt doorgedaan |
hij, zij, het | doet door | deed door | heeft doorgedaan |
wij | doen door | deden door | hebben doorgedaan |
jullie | doen door | deden door | hebben doorgedaan |
zij, ze | doen door | deden door | hebben doorgedaan |
Presens
Example presens sentences for Doordoen with some of the pronouns.
- Ik doe door met mijn trainingen.
- Jij doet door met je studie.
- Hij/Zij/Het doet door met zijn/haar werk.
- Wij doen door met onze plannen.
- Jullie doen door met jullie project.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Doordoen with some of the pronouns.
- Ik deed door ondanks de tegenslagen.
- Jij deed door alsof er niets aan de hand was.
- Hij/Zij/Het deed door zonder te klagen.
- Wij deden door alsof het een normale dag was.
- Jullie deden door met volle energie.
Perfectum
Example perfectum sentences for Doordoen with some of the pronouns.
- Ik heb doorgedaan tot laat in de nacht.
- Jij bent doorgegaan met je oefeningen.
- Hij/Zij/Het is doorgegaan met zijn/haar onderzoek.
- Wij hebben doorgewerkt aan het project.
- Jullie zijn doorgegaan met jullie reis.