doorhebben
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | heb door | had door | heb doorgehad |
jij, je, u | hebt door | had door | hebt doorgehad |
hij, zij, het | heeft door | had door | heeft doorgehad |
wij | hebben door | hadden door | hebben doorgehad |
jullie | hebben door | hadden door | hebben doorgehad |
zij, ze | hebben door | hadden door | hebben doorgehad |
PresensBeta
Example presens sentences for Doorhebben with some of the pronouns.
- Ik heb het door.
- Jij hebt het door.
- Hij/zij heeft het door.
- Wij hebben het door.
- Jullie hebben het door.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Doorhebben with some of the pronouns.
- Ik had het door.
- Jij had het door.
- Hij/zij had het door.
- Wij hadden het door.
- Jullie hadden het door.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Doorhebben with some of the pronouns.
- Ik heb het doorgehad.
- Jij hebt het doorgehad.
- Hij/zij heeft het doorgehad.
- Wij hebben het doorgehad.
- Jullie hebben het doorgehad.