dubbelchecken

Conjugations List of Dubbelchecken.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikdubbelcheckdubbelcheckteheb gedubbelcheckt
jij, je, udubbelchecktdubbelchecktehebt gedubbelcheckt
hij, zij, hetdubbelchecktdubbelcheckteheeft gedubbelcheckt
wijdubbelcheckendubbelchecktenhebben gedubbelcheckt
julliedubbelcheckendubbelchecktenhebben gedubbelcheckt
zij, zedubbelcheckendubbelchecktenhebben gedubbelcheckt

Presens
Beta

Example presens sentences for Dubbelchecken with some of the pronouns.

  • Ik dubbelcheck mijn werk altijd voor ik het indien.
  • Jij dubbelcheckt de instructies voordat je begint.
  • Hij/Zij/Het dubbelcheckt zijn/haar gegevens voordat hij/zij ze opslaat.
  • Wij dubbelchecken de afspraken voordat we vertrekken.
  • Jullie dubbelchecken de reserveringen voordat jullie aan tafel gaan.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Dubbelchecken with some of the pronouns.

  • Ik dubbelcheckte mijn werk altijd voordat ik het indiende.
  • Jij dubbelcheckte de instructies voordat je begon.
  • Hij/Zij/Het dubbelcheckte zijn/haar gegevens voordat hij/zij ze opsloeg.
  • Wij dubbelcheckten de afspraken voordat we vertrokken.
  • Jullie dubbelcheckten de reserveringen voordat jullie aan tafel gingen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Dubbelchecken with some of the pronouns.

  • Ik heb mijn werk dubbelgecheckt voordat ik het indiende.
  • Jij hebt de instructies dubbelgecheckt voordat je begon.
  • Hij/Zij/Het heeft zijn/haar gegevens dubbelgecheckt voordat hij/zij ze opslaat.
  • Wij hebben de afspraken dubbelgecheckt voordat we vertrokken.
  • Jullie hebben de reserveringen dubbelgecheckt voordat jullie aan tafel gingen.