duimen

Conjugations List of Duimen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikduimduimdeheb geduimd
jij, je, uduimtduimdehebt geduimd
hij, zij, hetduimtduimdeheeft geduimd
wijduimenduimdenhebben geduimd
jullieduimenduimdenhebben geduimd
zij, zeduimenduimdenhebben geduimd

Presens
Beta

Example presens sentences for Duimen with some of the pronouns.

  • Ik duim voor een goede afloop.
  • Jij duimt altijd tijdens spannende momenten.
  • Hij duimt voor het succes van zijn team.
  • Wij duimen dat het weer snel beter wordt.
  • Zij duimen dat ze de loterij winnen.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Duimen with some of the pronouns.

  • Ik duimde voor een goede afloop.
  • Jij duimde altijd tijdens spannende momenten.
  • Hij duimde voor het succes van zijn team.
  • Wij duimden dat het weer snel beter werd.
  • Zij duimden dat ze de loterij zouden winnen.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Duimen with some of the pronouns.

  • Ik heb geduimd voor geluk.
  • Jij hebt altijd geduimd voor mijn succes.
  • Hij heeft geduimd dat alles goed zou gaan.
  • Wij hebben geduimd voor mooi weer op onze vakantie.
  • Zij hebben geduimd om de prijs te winnen.